Skip to content

Het voortgezet onderwijs kan wel wat meer eenheidsworst gebruiken

Dit artikel is op 9 november gepubliceerd in het FD

Vakbonden en de VO-raad strijden om een landelijk onderwijsbeleid. Voor leraren, ouders én leerlingen zou het beter zijn als middelbare scholen weer wat uniformer worden. Klassen kunnen dan ook kleiner.

In vrijwel alle onderwijssectoren hebben werkgevers en vakbonden een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) afgesloten. Behalve in het voortgezet onderwijs (VO), waar het maar niet lukt om tot overeenstemming te komen over de arbeidsvoorwaarden. Stakingen dreigen. Wat is hier aan de hand?

De partijen aan tafel maken zich beide hard voor een valide punt, en dat maakt een gezamenlijk onderhandelingsresultaat ingewikkeld. Vakbonden willen een lagere werkdruk en vragen om landelijke afspraken over klassengrootte en lestaak. De VO-raad, de koepelorganisatie die de schoolbesturen vertegenwoordigt, ziet niks in nationale begrenzing en kiest voor afspraken op de werkvloer.

Schoolmarketing
De Nederlandse middelbare school is niet zoals in het buitenland georganiseerd rond landelijke afspraken over groepsgrootte en lessen. In plaats daarvan werkt de leraar 1659 klokuren, waarvan de school en groot deel omzet in lestijd. Met de huidige cao betekent dat meestal 24 lessen van 50 minuten over 36 weken – maar vaak ook niet.
De lestijden variëren in werkelijkheid tussen de 30 minuten en 80 minuten. Ik geef het vak economie en heb elke week in mijn vijfde klas drie lesuren van 50 minuten. Collega’s op een andere school doen hetzelfde werk, maar met drie lessen van 45 minuten. Dat betekent 11% meer lessen en leerlingen voor deze collega’s, anders halen ze hun klokuren niet. Ook is er een collega met één les van 80 minuten per week; zijn leerlingen doen een deel van de leerstof zelf, op een leerplein.

‘Onderwijskundige concepten verkopen ouders de illusie van perfecte match tussen kind en school’

Aan deze uitvoeringsverschillen ligt een breed palet aan onderwijskundige concepten ten grondslag, dat ouders de illusie verkoopt van de perfect match tussen hun unieke kind en die unieke school. Als scholen niet meedoen aan deze marketing is dat een garantie op minder leerlingen en een kleiner budget, wat weer slecht is voor de continuïteit.
Middelbare scholen verschillen dus sterk van insteek en dat maakt collectieve afspraken nagenoeg onmogelijk. Naast verschillen tussen scholen is het maken van nationale afspraken ook complex omdat de praktijk leert dat veel werkgevers het cao-budget al grotendeels hebben uitgegeven. De politiek reguleerde namelijk dat leraren in het basisonderwijs evenveel verdienen als collega’s in het VO. Maar omdat het basisonderwijs een loonsverhoging van 4,9% afsprak – overigens zonder werkdrukrichtlijnen – moet dezelfde loonsverhoging verplicht worden opgenomen in de begroting van het voortgezet onderwijs. Dat betekent dat er vrijwel geen ruimte meer overblijft voor verdere onderhandelingen.

Creatief rekenen
Vakbonden voelen zich in dit spel gepiepeld. Wat zij willen doet er niet toe. Zo kreeg het funderend onderwijs (het basis- en voorgezet onderwijs) na de coronapandemie €8,5 mrd om leerachterstanden weg te werken. Deze budgetruimte maakte het voor scholen mogelijk om het onderwijsproces ruimer in te richten.
Maar dat coronageld is op, de energiekosten fluctueren en de lonen stijgen. Het is creatief rekenen met klassengrootte en onderwijsuren om de uitgaven op één lijn te krijgen met de inkomsten. Kortere lessen, grotere groepen: zo betalen schoolbesturen hun rekeningen. Dit bekostigingsstelsel maakt de leraar tot citroen die steeds opnieuw wordt uitgeperst.
Deze ontwikkelingen zijn niet alleen voor leraren slecht. De negatieve maatschappelijke effecten zijn legio: een valse notie van concurrentie tussen scholen, dalende leerprestaties bij leerlingen, ‘ons-soort-mensenonderwijs’, kansenongelijkheid, ongelukkige pubers…
De hele casus rondom de cao leert ons dat het onmogelijk kan zijn om tot effectieve samenwerkingsafspraken te komen, ook op het vlak van curriculum, lesmateriaal, zorgleerlingen. Zelfs een mobiel telefoonbeleid krijgen we niet landelijk geregeld. Eufemistisch heet dat ‘de vrijheid van inrichting’.

Systemisch falen
Het falen is dus systemisch. Het is aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de staatssecretaris en de Tweede Kamer om na te denken over een inrichting van middelbare scholen die past bij deze tijd. Het oplopende lerarentekort en de dalende leerprestaties zijn de actuele knelpunten.
De taak van de middelbare school luidt: doorgeven wat wij als samenleving van waarde vinden. Kinderen leren het best in groepen en van leraren die lesgeven in een vak, zo wordt het wereldwijd al eeuwen succesvol gedaan. Onderwijsminister Eppo Bruins kan dat nationaal vastleggen, leraren beschermen én ervoor zorgen dat kinderen in zo gelijkwaardig mogelijke omstandigheden les krijgen.
Voor de korte termijn rest de werkdruk van leraren. Het enige wat momenteel helpt, is kleinere klassen. Nu binden scholen zich meestal vrijwillig aan een maximum van 32 leerlingen. Dat getal kan terug naar 28; vanaf 29 leerlingen moeten twee groepen ontstaan. Leraren voelen daardoor minder druk, ze hebben meer oog voor de ontwikkeling van hun leerlingen en het vertrouwen van ouders in het onderwijs groeit.
Beter is niet moeilijk, en vooral: goed mogelijk. Nu nog even doen.

Lees het volledige artikel: https://fd.nl/opinie/1535941/het-voortgezet-onderwijs-in-nederland-kan-wel-wat-meer-eenheidsworst-gebruiken

Published inArtikelen

Be First to Comment

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *